donderdag 25 mei 2017

Hoofdstuk 39, Oom Frits de uitvinder


In de berm liggen nog wat liefdesrestanten als oom Frits langsfietst terwijl hij net een berichtje van Liselore zit te lezen. Hij leest het hele hoofdstuk nog eens door, maar kan er maar niet achter komen waarom Liselore nu denkt dat Rusti een bank gaat beroven.

Oom Frits is echt bloed van Liselore. Hij is de broer van haar moeder Geid, en de uitvinder van de familie. Zelf vindt hij zich het financieel meesterbrein, maar heeft nooit een stuiver. Hij heeft altijd best wel goede ideeën, maar het lukt hem nooit om ze te gelde te maken.

Zo is hij de uitvinder van de nooddeurklink voor honden, want waarom kunnen mensen wel hun huis uit als er wat is, maar honden niet, de parkeerfietsbel zodat je op het station tussen 50 duizend fietsen, met je smartphone de fietsbel van je geparkeerde fiets kunt laten bellen, en de meedraaiende parkeerschijf, altijd up to date, nooit meer een parkeerboete. Allemaal prima uitvindingen, maar niemand wilde het maken en als het er wel zou zijn, zou niemand het willen hebben.

Oom Frits zit zo aandachtig te lezen op zijn telefoon, dat hij niet in de gaten heeft dat hij rondjes rijdt. En, zoals te verwachten, bij het derde rondje neemt hij de bocht iets te ruim, ramt een boom, stuitert tegen een lantaarnpaal die begint te knipperen en valt ten slotte met zijn gezicht in de liefdesrestanten, die nog redelijk vers en smeuïg zijn. Alles kapot, zijn fiets, zijn telefoon, zijn bril, zijn broek, zijn knieën, de lantaarnpaal, behalve de boom. Maar die is dan ook behoorlijk dik. En toeval of niet, laat dit nou net de oudste boom ter wereld zijn, waar ruim 2000 jaar geleden de filosofen en andere denkers onder zaten na te peinzen of God nu de mensen heeft bedacht of de mensen God hebben bedacht.

En tegenwoordig ook onder dezelfde boom en nog steeds hetzelfde vraagstuk, Friedrich Welsche, tante en oom van Liselore en de familiefilosoof.

G.D. 13 mei 2017